Congres: Voorbij het ravijnjaar

Tijdens het congres “Voorbij het ravijnjaar” stond de zoektocht naar oplossingen voor de toenemende financiële druk op gemeenten centraal. Van een overvolle ‘rommelzolder’ aan onduidelijk verdeelde taken tot een veenbrand in het sociaal domein: het programma bood scherpe analyses, praktische strategieën en een krachtige oproep tot gezamenlijke regie.

De aftrap van het congres werd verzorgd door Peter Verheij, lid van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB), die direct de kern van het probleem blootlegde: een structurele disbalans tussen wat gemeenten moeten doen, wat ze daarover mogen beslissen, en wat ze ervoor krijgen. Deze disbalans ondermijnt al jarenlang de slagkracht van gemeenten en zorgt voor toenemende spanningen tussen het Rijk en het lokaal bestuur.

Verheij gebruikte de treffende metafoor van de ‘rommelzolder’ om de huidige situatie te typeren: een wirwar van specifieke uitkeringen, onduidelijke afspraken en het afschuiven van risico’s op gemeenten heeft geleid tot een bureaucratisch en ondoorzichtig stelsel. Opruimen is onvermijdelijk, maar moet zorgvuldig gebeuren om te voorkomen dat er nieuwe chaos ontstaat.

De boodschap van de ROB is helder: als er geen extra structurele middelen komen, dan moeten er ook minder taken bij gemeenten worden neergelegd. Het dreigement om voor 2,7 miljard aan taken terug te geven is geen chantage, maar een logische reactie op een systeem dat steeds meer over de randen loopt.

Tegelijk werd tijdens de sessie duidelijk hoe groot de frustratie is over het gedrag van het Rijk: ministers spreken mooie woorden en verwijzen naar moties die zelden leiden tot concrete verbetering. Het voorbeeld van motie 6, dat door de minister werd ontraden in plaats van uitgevoerd, illustreert de symbolische omgang met gemeentelijke zorgen.

Toch werd ook benadrukt dat meer geld alléén het probleem niet oplost. Waar het werkelijk om draait, is een gezonde balans tussen beleidsvrijheid, financiering en risicoverdeling. Zonder die balans blijft het dweilen met de kraan open. Daarbij moet het Rijk ook de politieke verantwoordelijkheid nemen voor verschillen tussen gemeenten. Beleidsvrijheid leidt nu eenmaal tot ongelijkheid – dat is geen fout in het systeem, maar een politieke keuze die ook als zodanig erkend moet worden.

Verheij wees verder op het belang van taal: veel gemeentelijke taken worden gepresenteerd als autonome keuzes, terwijl het in werkelijkheid gaat om medebewind – het uitvoeren van rijksbeleid zonder voldoende middelen.

Tot slot werd onderstreept dat het hier niet gaat om losse incidenten, maar om een structureel falend systeem. Er is behoefte aan een fundamentele revisie. De voorstellen van de ROB – zoals het nauwkeurig registreren van taken en middelen, en het splitsen van algemene en bijzondere uitkeringen – bieden een aanzet tot een eerlijker, werkbaarder en transparanter financieel stelsel voor gemeenten.

Aansluitend op deze stevige openingsanalyse sloot Saskia Bruines, voorzitter van de commissie Financiën van de VNG, zich volmondig aan bij de diagnose van de ROB. Ook zij benadrukte dat de problemen van gemeenten niet incidenteel zijn, maar structureel. Het gaat niet alleen om tijdelijke tekorten, maar om een systeem dat al jarenlang wringt. De verhouding tussen rijk en gemeenten is fundamenteel uit balans geraakt.

Met scherpe bewoordingen uitte Bruines kritiek op het kortetermijndenken in Den Haag. Terwijl gemeenten keer op keer duidelijke signalen afgeven, kiest het rijk er te vaak voor om pijnlijke beslissingen vooruit te schuiven – naar de voorjaarsnota, of naar weer een volgend overleg. Dat uitstelgedrag wordt door velen ervaren als bestuurlijke onwil.

Daarbij wees Bruines op de systeemwijzigingen die door het Rijk worden doorgevoerd zonder voldoende oog voor de praktijk. De nieuwe normeringssystematiek, waarbij de gemeentefinanciën worden gekoppeld aan de groei van het bruto binnenlands product, sluit volgens haar totaal niet aan bij de werkelijke kostenontwikkeling – vooral in het sociaal domein. De vergrijzing en inflatie zorgen voor een veel snellere uitgavenstijging dan waar het systeem rekening mee houdt, met structurele tekorten als gevolg.

Die frustratie wordt nog groter door fouten in taakmutaties, verkeerde inschattingen van kosten en late correcties. Ondanks toezeggingen blijft herstel vaak uit, en worden technische fouten politiek afgerekend. In het overleg tussen Rijk en gemeenten groeit de boosheid. Toen het kabinet signalen negeerde uit het rapport van de commissie-Van Ark, leidde dat tot woede aan tafel. De VNG noemt 14 april dan ook een cruciaal moment waarop duidelijk moet worden of het kabinet bereid is verantwoordelijkheid te nemen.

Zonder structureel herstel, zo waarschuwde Bruines, zullen gemeenten genoodzaakt zijn te bezuinigen op autonome taken als sport, cultuur en zwembaden. Zulke voorzieningen zijn snel weg te snijden, maar moeilijk terug te bouwen – met directe gevolgen voor inwoners. Daarmee werd nogmaals de maatschappelijke urgentie van het financiële debat onderstreept.

Ook de provincies kregen een boodschap mee. Hoewel zij toezicht houden op de gemeentefinanciën, missen ze volgens Bruines te vaak de kans om hun rol bestuurlijk en politiek in te vullen. Laat zien waar het spaak loopt, en geef gemeenten steun in hun positie richting Den Haag, was haar oproep.

Tot slot keerde zij zich krachtig tegen het rijksbeleid van incidentele oplossingen en lapmiddelen. Wat gemeenten nodig hebben is structurele duidelijkheid, niet telkens eenmalige compensaties die onzekerheid in stand houden. De middelen moeten meebewegen met maatschappelijke druk – niet achter de feiten aanlopen.

Bruines uitte haar teleurstelling dat het rijk gemeenten en de VNG vaak niet als gelijkwaardige partners ziet. “Wij zijn één overheid,” stelde ze krachtig. Gemeenten vragen geen gunsten, ze vragen om een eerlijke en realistische verdeling van verantwoordelijkheden, middelen en bevoegdheden. Alleen dan kan het lokale bestuur doen wat van hen verwacht wordt – en dat met trots en daadkracht blijven doen.

Vervolgens nam Jan Verhagen het woord met een scherpe en historisch onderbouwde column. Waar anderen de nadruk legden op het huidige tekort aan structurele middelen, legde Verhagen de nadruk op het dieperliggende probleem: het financiële stelsel zelf. Hij reflecteerde op het feit dat veel gemeenten 2024 afsloten met een ogenschijnlijk overschot. Volgens hem zegt dat overschot echter meer over de gebreken van het systeem dan over een gezonde financiële positie. Gemeenten hebben te weinig ruimte om duurzaam te investeren en worden voortdurend geconfronteerd met onvoorspelbare schommelingen in middelen.

Verhagen plaatste de situatie in historisch perspectief en liet zien hoe Nederland sinds 1980 Europees koploper is geworden in overheidsbezuinigingen. Waar het aandeel van de overheid in het BBP daalde van 55% naar 41%, is dat geen wereldwijde trend, maar een uitzonderlijke keuze in vergelijking met andere landen. De gemeenten hebben van die krimp onevenredig veel voor hun rekening genomen: zij leverden tien van de dertien procentpunt bezuiniging in, terwijl hun aandeel in het BBP terugliep van 19% naar 9%.

Die cijfers zijn volgens Verhagen niet alleen technisch schokkend, maar ook bestuurlijk zorgwekkend. Gemeenten zijn decennialang uitgehold: meer taken, minder middelen, en steeds minder ruimte om hun werk goed te doen. In die context moet ook het veelbesproken ‘ravijnjaar’ worden begrepen. Hoewel het financieel bezien slechts 0,2% van het BBP betreft, is het volgens Verhagen juist die symbolische grens die alles op scherp zet. “Het ravijn is misschien maar een knikkerkuiltje, maar het is precies wat ons over de rand duwt,” zo stelde hij scherp.

Daarom pleitte hij voor een structurele herziening van het financiële stelsel op nationaal niveau. Niet alleen moet het totale overheidsaandeel in het BBP omhoog – een verhoging van slechts 2% zou al 24 miljard euro opleveren – maar vooral ook het aandeel van gemeenten in dat budget moet structureel versterkt worden. Alleen zo kunnen zij hun groeiende takenpakket adequaat blijven uitvoeren.

Onder zijn analyse lag een fundamentele boodschap: de lokale democratie wordt stelselmatig uitgehold. Wat begon als financiële krapte is uitgegroeid tot een democratisch vraagstuk. De autonomie en slagkracht van gemeenten staan op het spel.

Met een knipoog richting de academische wereld sloot Verhagen af met de oproep om deze ontwikkeling eens tot onderwerp van een proefschrift te maken. Want de vraag “Hoe kon deze structurele uitholling plaatsvinden?” is volgens hem geen retorische, maar één die diepgravende reflectie verdient – in de wetenschap én in de politiek.

In het middagprogramma brachten Yvonne Bieshaar en Erwin Ormel van BMC de sluimerende financiële problemen in het sociaal domein glashelder in beeld. Hoewel gemeenten op papier financieel gezond lijken, schuilt daaronder een structurele krapte die steeds moeilijker te negeren valt. De boodschap was duidelijk: zonder ingrijpende hervormingen – zowel bestuurlijk als financieel – dreigen er harde ingrepen, waarbij vooral het sociale weefsel geraakt zal worden.

Ze wezen op de paradox van het hoge eigen vermogen van gemeenten. Deze ‘gezondheid’ is deels boekhoudkundig en wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld waardestijging van vastgoed. Tegelijk blijft een structureel tekort van ongeveer 1 miljard euro bestaan, ook na het schrappen van de opschalingskorting en eerdere bezuinigingen. Omdat slechts 15 tot 25 procent van de gemeentelijke begroting vrij besteedbaar is, raken bezuinigingen direct aan vitale voorzieningen zoals sport, cultuur en preventie.

De druk op het sociaal domein neemt ondertussen snel toe. De kosten in dit domein stijgen niet alleen harder dan de inflatie, maar ook dan de inkomsten van gemeenten. De indexatie vanuit het Rijk blijft achter bij de reële kostenstijgingen, bijvoorbeeld door loonontwikkelingen in de zorg. Gemeenten begroten vaak lineair, maar de werkelijkheid – gedreven door vergrijzing en complexere zorgvragen – is eerder exponentieel.

Daar komt bij dat gemeenten te maken hebben met verborgen risico’s. Opgaves op het gebied van verouderde infrastructuur, woningbouw, wijkvernieuwing en klimaatadaptatie worden onvoldoende gedekt vanuit het gemeentefonds. Terwijl de groei van gemeenten juist leidt tot structurele extra lasten. Bieshaar en Ormel noemden dit een “sluipmoordenaar”: achterstanden stapelen zich op en zullen zich op termijn uiten in financiële crises.

Hun analyse ging verder dan cijfers. Zij hielden een krachtig pleidooi voor systeemverandering én cultuurverandering. De geschiedenis van de verzorgingsstaat laat zien dat hervormingen vaak abrupt en pijnlijk zijn – denk aan eerdere omvormingen van de Wajong, AWBZ of WW. Als we niets doen, ligt ook in het sociaal domein een nieuwe ‘koude sanering’ op de loer.

Daarom riepen zij op tot een nieuw partnerschap tussen beleid en financiën – gebaseerd op vertrouwen, gezamenlijke taal en integraal inzicht. Dat begint binnen de organisatie, door de kloof tussen beleidsafdelingen en control te overbruggen, maar strekt zich ook uit naar buiten. De stijgende zorgvraag is geen opgave voor gemeenten alleen, maar een collectieve maatschappelijke uitdaging. Alleen door samen te werken met zorginstellingen, maatschappelijke organisaties en inwoners kunnen er structurele oplossingen worden ontwikkeld.

Hun oproep tot actie was helder: stop met lapmiddelen, en begin met fundamentele keuzes. De toekomst van het sociaal domein hangt ervan af.

In de sessie “Schaken op twee borden” werd de politieke en bestuurlijke spagaat waarin gemeenten verkeren messcherp neergezet door Stephanie Onclin, wethouder in Zaanstad, en Rob Duiven van het actiecomité Raden in Verzet. Gemeenten moeten laveren tussen landelijke koerswijzigingen en lokale tekorten, terwijl ze ondertussen proberen hun democratische legitimiteit en bestuurlijke autonomie te behouden.

Stephanie Onclin uitte haar scepsis over het lopende debat in de Tweede Kamer: zolang het Rijk geen serieuze gesprekken voert met de VNG, verwacht zij geen fundamentele koerswijziging. Rob Duiven vergeleek de houding van het kabinet met een konijn dat al twee jaar in de koplampen kijkt. Toch is er een sprankje hoop: tijdens het Oekraïnedebat klonken geluiden over het gelijk optrekken van uitgaven aan internationale hulp en sociale voorzieningen – mogelijk een eerste teken van kanteling.

Rob vertelde over de opkomst van Raden in Verzet, dat begon in Zoetermeer als een reactie op de druk in de Wmo en jeugdzorg, en inmiddels is uitgegroeid tot een landelijke beweging. De kracht van deze beweging zit niet alleen in het uitoefenen van politieke druk, maar vooral in het versterken van de informatiepositie van raadsleden. Juist in tijden van financiële krapte is het cruciaal dat raadsleden hun budgetrecht inzetten – niet als formaliteit, maar als politiek instrument.

Stephanie benadrukte haar loyaliteit aan haar stad boven haar partij: als VVD’er sprak zij zich hardop uit over wat zij een “fundamenteel onrechtvaardige” situatie noemt. Gemeenten worden in toenemende mate gereduceerd tot uitvoeringsorganisaties, terwijl het lokaal bestuur meer is dan alleen een verlengstuk van Den Haag. Rob waarschuwde bovendien voor het risico van verdeeldheid: gemeenten die het financieel nét redden, kiezen soms voor een afwachtende houding, wat de gezamenlijke lobby ondermijnt.

Beiden schetsten een sluipend verlies van gemeentelijke autonomie en een afbrokkelend vertrouwen in de lokale politiek. De aantrekkelijkheid van het raadswerk staat onder druk – een signaal dat serieus genomen moet worden. In hun betoog klonk een duidelijke oproep aan raadsleden: wees strategisch, werk samen met je college en laat je niet meeslepen in het frame van individuele falen. De problemen zijn structureel, geen kwestie van onwil of onbekwaamheid op lokaal niveau.

De weken tot 14 april – wanneer het kabinet een besluit neemt over de financiële verhoudingen – zijn cruciaal. Zowel het interne debat binnen gemeenteraden als de externe lobby naar Den Haag moet nu worden opgevoerd.

Verspreid over de ochtend en middag vonden diverse deelsessies plaats waarin deelnemers zich konden verdiepen in actuele thema’s en concrete oplossingsrichtingen. In kleinere setting werd gewerkt aan inzicht, strategie en handelingsperspectief rondom onder andere gemeentefinanciën, het sociaal domein en bestuurlijke keuzes. Zo gaf Wouter Poels (Berenschot) praktische handvatten om grip te houden op de oplopende kosten in het sociaal domein, met oog voor evenwicht tussen financiële haalbaarheid en maatschappelijke waarde.

Een andere deelsessie werd verzorgd door Cas Christiani, ketenmanager Jeugd bij de gemeente Breda. In een energieke bijdrage liet hij zien hoe Breda en de regio West-Brabant Oost inzetten op fundamentele systeemverandering in de jeugdzorg. Met concrete instrumenten zoals een Stevig Lokaal Team, horizontaal toezicht en alternatieven voor JeugdzorgPlus wordt daar gewerkt aan een duurzame en toekomstgerichte aanpak.

Vergelijkbare berichten

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *